Zie ik ineens weer eens zo'n koe met een witte band rond 'de middenhand', zoals mijn vader als slagerszoon zou zeggen. Deze is rood-wit, maar ik heb ze ook in zwart-wit gezien. Dat wit vind ik zo gek werken.
Van een afstandje denk je even dat ze een enorm verband om hebben. De koe lijkt gedesintegreerd, uit drie delen te bestaan. Een bouwdoos. Ik denk zelfs even aan het principe van een uitschuiftafel. En stel je eens voor dat het een keer flink gesneeuwd heeft. Dan zie je in de witte wereld twee stukken koe die op een wonderbaarlijke manier in elkaars nabijheid blijven.
In de 17e en 18e eeuw waren deze 'parkrunderen' favoriet bij de landadel, om te grazen maar zeker ook voor de 'mooi'. Het schijnen hele vriendelijke, gemakkelijke dieren te zijn. De naam moet je letterlijk zien alsof in de wei, 'n koe deels afgedekt is met een wit laken. Zo is vast ook het idee ontstaan dit ras te willen fokken.
Deze koe lijkt geslachtloos, is misschien nog jong. Maar de tekening is al perfect. Als vanzelf maak ik een vreemd gedachtesprongetje naar de titel van een bijzondere zwart-wit film van Haneke die ik ooit zag: 'Das weiße Band'.